De Grauwe kiekendief is een kleine roofvogel, hoewel hij groot lijkt vanwege het grote vleugeloppervlak in vergelijking met het kleine lichaam, waardoor hij een typisch krachtige vlucht heeft. Het vrouwtje is groter dan het mannetje maar niet echt zichtbaar in het veld. Hij wordt ca. 43 tot 47cm groot en heeft een spanwijdte van 97 tot 115cm. Het mannetje is blauwgrijs en heeft zwarte vleugel punten. De onderzijde van de vleugels zijn lichter van kleur maar zijn in patroon met zwarte strepen getekend. De buik is eveneens lichter van kleur en ook met strepen getekend. Hij heeft gele ogen en gele poten. Volwassen vrouwtjes hebben over het algemeen een licht geelbruine onderzijde, waarbij de buik is voorzien van langsstrepen en de vleugeldekveren zijn gevlekt. De bovendelen zijn uniform donkerbruin met uitzondering van de witte romp.
Het dieet bestaat voornamelijk uit kleine knaagdieren, kleine vogels, vogeleieren, reptielen (inclusief slangen) en grote insecten.
Stam: Chordata
Klasse: Aves
Orde: Accipitriformes
Familie: Accipitridae
Geslacht: Circus
Soort: Circus pygargus
De Grauwe Kiekendief leeft in de midden-breedtegraad van een overwegend gematigd klimaat, maar ook in mediterrane en boreale zones. Het is in wezen een laaglandensoort, en nestelt zich meestal in brede riviervalleien, vlaktes en niveaus grenzend aan meren en de zee. Hij kan broeden in natte gebieden, hoewel deze vaak kleiner en droger zijn dan die worden gebruikt door de Bruine kiekendief. Hij maakt ook gebruik van heide, duinen, heidevelden en is te vinden op de steppe. Als er geen andere geschikt biotoop beschikbaar is, nestelt deze kiekendief zich op agrarische landbouwgrond waar deze kwetsbaar is voor vroege oogst. Hiertoe kiest het vooral graslanden en graangewassen zoals tarwe, gerst, haver en koolzaad. In West-Europa broedt tot 70% van de bevolking in kunstmatige biotopen. Ook in Nederland waar ze in het noorden beschermd kunnen broeden in de tarwe en korenvelden.
Hij is nog steeds te vinden in het grootste deel van het Westelijk Palearctische gebied. In de meeste Europese landen is er op zijn minst een kleine populatie, behalve in Noorwegen. De verspreiding strekt zich uit tot in het oosten van de Oeral, terwijl de meest westelijke populatie die van Portugal is. Er zijn ook broedplaatsen Noord-Afrika, voornamelijk in Marokko. In Groot-Brittannië is de soort beperkt tot Zuid-Engeland.
Aguilucho Cenizo, Albanella minore, Ängshök, Bloupaddavreter, Blouvleivalk, Busard cendré, Błotniak łąkowy, Çayır delicesi, Eja Livadarka, Enghauk, Erete sur, Esparver cendrós, Extremadura 2017, Gráheiðir, Grauwe Kiekendief, Hamvas rétihéja, Hedehøg, Močvirski lunj, Montagu’s Harrier, Moták luzni, niittysuohaukka, Pievinė lingė, Pļavu lija, Shqipja e balltaqeve, Skiere Hoanskrobber, Soo-loorkull, Tartaraña cincenta, Tartaranhão-caçador, Wiesenweihe, Λιβαδόκιρκος, Ливаден блатар, Ливадска еја, Луговой лунь, Лунь лучний, Поплаўны лунь, Մարգագետնային մկնաճուռակ, זרון פס, سنقر گندمزار, مرزة مونتاجو, ველის ძელქორი, ヒメハイイロチュウヒ, 乌灰鹞